In een notendop – de samenvatting
1) Het gedrag, de handeling
Alle gedrag kun je beschrijven met vier statusbewegingen: je kunt jezelf en de ander verhogen of verlagen. Wijs je de ander terecht, dan verlaag je de ander; geef je een compliment, dan is dat een anderverhoging; zeg je dat je echt alles van dat onderwerp weet, dan verhoog je jezelf; bied je je excuses aan, dan is dat een zelfverlaging.
2) De context
Aan de vier statusbewegingen is niets goed of fout, de context bepaalt of ze kloppen. Op sommige momenten is het gepast om iemand te complimenteren of terecht te wijzen, te verhogen of te verlagen, op andere momenten juist niet. Hetzelfde geldt voor de zelfverhoging en zelfverlaging.
3) De ervaring of gewaarwording
Met statusbewegingen beschrijf je het gedrag, de handeling, de actie. Naast de handeling is er ook de gewaarwording: je voelt je verlaagd, je voelt je verhoogd. Het gevoel dat je na de verloren wedstrijd hebt, is precies het gevoel van verlaging. Evenzo geeft het winnen van de wedstrijd het euforische gevoel van verhoging.
Zowel de vier statusbewegingen als de ervaren verhoging en verlaging kun je meten. Statusbewegingen, het gedrag, kun je waarnemen en beschrijven. De gewaarwording kun je ook vaak waarnemen, maar je kunt die ook meten aan de hand van hoeveelheden van bijvoorbeeld stresshormonen en stoffen die de beloning regelen.
4) Het effect
De statusbeweging van de één kán een duidelijk effect hebben op het voelen van een verhoging of verlaging door de ander, maar dat hoeft niet. Een statusbeweging kan op verschillende mensen een verschillend effect hebben. Als twee collega’s van hun leidinggevende complimenten krijgen voor hun prestaties, voelt de ene collega zich misschien euforisch, terwijl het op de ander veel minder effect heeft.
Zoiets kan verschillende oorzaken hebben. Misschien heeft die laatstgenoemde collega net een reeks persoonlijke tegenslagen te verwerken gehad, waardoor die verhoging van de baas minder effect heeft. Of het boterde niet met de baas, waar door die complimenten minder geloofwaardig overkomen.
Zoals de context bepaalt of een statusbeweging ‘klopt’, zo is het ook de context die het effect beïnvloedt. En die context is in feite alles wat een rol kan spelen bij het gedrag en de ervaring ervan. Met het verkeerde been uit bed gestapt? Ook dat is van invloed, en dus context.
5) De toepassing
Behalve bij (individueel) gedrag kun je het Statusmodel ook gebruiken om ‘samengesteld’ gedrag te beschrijven en te begrijpen. Een uitdrukking als ‘met die afdeling valt niet samen te werken’ laat zien hoe we groepen, die afdeling, als een ‘persoon’ kunnen zien. Die afdeling ‘gedraagt zich’ op een bepaalde manier en dat gedrag kun je weer met de vier statusbewegingen beschrijven. Je kunt je dus ook door die afdeling verhoogd of verlaagd voelen.
6) Taal en synthese
Het Statusmodel biedt een concrete, maar eenvoudige taal waarmee je gemakkelijk woorden kunt geven aan wat je ziet en ervaart. Door de brede toepasbaarheid kun je er ook de samenhang mee beschrijven en begrijpen tussen individueel gedrag en groepsgedrag.